Herinneringen
Dia en viewmaster
Ja hoor, van het een komt het ander. Niet alleen waren er nóg meer dia’s, maar oja (!) we hadden ook nog een doos met 200 Viewmasterschijfjes staan. Diaatjes van een nagel groot. Gescand nog steeds geen superkwaliteit, maar toch…
Dia en viewmaster Meer lezen »
Oude doos
“Nee hoor, het valt mee. Ik denk een stuk of 250”
“Oh, zo weinig maar? Ik dacht dat er meer waren?”
Zuslief had gelijk. Een speurtocht in de ‘erfenis’ op zolder leverde nog eens 400 dia’s op. Dit is nummer één. Nog 399 te gaan…
Tante T.
Tante T. woont in Spanje en kwam halsoverkop naar Nederland toen ze hoorde dat mijn moeder, haar nicht, ziek was. Een periode waarin tijd zoveel sneller ging dan de mogelijkheid ma bij ons te houden. Tante bleef bij ons om te zorgen, maar de laatste dagen van mijn moeders leven heeft ze niet meegemaakt. Ze vond dat iets waar zij niet bij hoorde te zijn. Ze leest ook altijd hier mee en haar reacties volgen vaak per email, omdat ze niet zo goed weet hoe het reageerding werkt. Als ik in de statistieken de Spaanse provider voorbij zie komen, dan weet ik dat ze er was. Nu is ze weer in Nederland. Zomaar voor een weekje. En natuurlijk ben ik even bij haar langsgegaan. Dat moet. Het is goed om ‘r te zien. Het is ook weer goed om weer even terug te zijn in die tijd dat mijn moeder zo ziek was maar o zo blij met háár komst.
Wat mijn moeder had met haar vrienden en familie, heb ik niet. Ik ben haar niet. Alles maar bijhouden, iedere verjaardag, iedere gebeurtenis. Ik ambieer het ook niet. En het feit dat ik van mijn moeders kant van de familie eigenlijk zo goed als niets meer verneem, wijt ik ook vooral daar aan. Ik bén haar niet en wat verwacht ik eigenlijk van ze? Niets. Met de dood van mijn moeder is de gemeenschappelijke factor verdwenen. Althans…met dat argument maak ik mezelf maar wat wijs. Want die gemeenschappelijke factor is er nog wél. En dat merk ik vandaag weer bij Tante T. Dozen vol herinneringen worden opengetrokken en met iedere anekdote is mijn moeder weer even bij me. Het is fijn om het over haar te hebben. En door het te delen lijkt het wel alsof de herinneringen net even wat tastbaarder worden.
Schoolbank
“Lachen joh, die klassenfoto’s op ‘Schoolbank!”, zei hij, “Ik zag zelfs een foto die ík niet eens had!”. Een beetje nieuwsgierig geworden, besloot ik ook maar eens te gaan kijken. Ik heb me er ooit aangemeld en ingeschreven, maar sinds Schoolbank een vergoeding vraagt voor het contact leggen met je klasgenoten, kijk ik er eigenlijk zelden meer op. Inmiddels blijkt de site goed gevuld met klassenfoto’s. En dat is toch wel weer erg leuk. Zo vond ik dus deze, die ik zelf óók niet eerder gezien heb: de eerste klas van de lagere school. De enige klas die ik op die school gevolgd heb. De andere vijf klassen deed ik vanwege een verhuizing ergens anders. En oja: ik geloof dat het een overbuurjongetje was, ik ben me in ieder geval van geen kwaad bewust. 😀
Dokter
Als iemand vroeger aan SmaRts vroeg: “Wat wil je later worden als je groot bent?”, zei ik steevast: “Dokter!”. Ik wilde altijd dokter worden. Ingegeven door mijn grote voorbeeld: die huisarts die ook gewoon een goede vriend van mijn ouders was. “Schoolziek is geen ziekte!” O, zo streng was ie. En maar hameren op mijn handschrift: “Je moet net schrijven en consequent alle a-tjes op dezelfde manier en alle r-en op dezelfde manier!” Toen ik naar de middelbare school ging, kreeg ik van hem mijn woordenboeken Duits. Er zat een klein receptenbriefje voorin, waarop in het Duits geschreven stond: “Der Mensch lebt nicht vom Brot allein”. Zijn manier om mij te motiveren. En om me te leren dat leren belangrijk is. Belangrijk voor mijn ontwikkeling, belangrijk voor mezelf.
Ik struikelde over natuurkunde, waardoor een medicijnstudie uiteindelijk niet meer in het vooruitzicht lag. Ik koos het eerstvolgende alternatief: verpleegkundige in een ziekenhuis. Dichter bij het vak van arts kon ik naar mijn idee niet komen. Ook toen kreeg ik van hem opnieuw de beste adviezen. Van één ervan hoor ik de echo nóg in mijn hoofd: “Weet dat de lastige patiënten de gevaarlijksten zijn: negen keer zeuren ze om niets. De tiende keer wil je misschien niet luisteren, maar doe het toch: het kan juist dán menens zijn!”.
Toen hij er de leeftijd voor had, droeg hij zijn praktijk over. De contacten verwaterden, hij en zijn echtgenote reisden veel en werden ouder. Maar altijd waren er nog die kerstkaarten. Soms kwam ‘ie nog een borreltje bij mijn ouders drinken. Ondersteboven was ‘ie van mijn bezoekje waarin ik het ziekzijn en het aanstaande overlijden van mijn moeder meldde. Maar hij kwam direct. Hij reed nog auto en kon nog goed lopen. Een jaar later, op de crematie van mijn vader, kwám ie wel, maar moest toen al door zijn vrouw ondersteund worden. Gevraagd naar hoe hij het maakte, antwoordde hij dat het van hem allemaal niet meer hoefde. “D’r is niks meer aan. Oud worden is écht niet leuk. Ik mag niks meer. Ik mag maar één borreltje per dag drinken en dan ál die pillen…”.
Het is ook niet niks; om altijd maar met de gezondheid van een ander bezig geweest te zijn en dan zelf zo af te takelen. Gisteren is hij overleden, hij is dood, mijn dokter is ‘uitgedokterd‘…
4 jr
Hoe het komt weet ik niet, maar als iemand me op de man vrouw af vraagt hoe lang het nou geleden is, moet ik altijd rekenen. …In 2001 ben ik begonnen met school; ze is nog bij de propedeuse-uitreiking geweest, dus ja: in oktober 2002 op d’r werk van het huishoudtrapje gevallen. In december erop de diagnose, zes weken later was het gedaan. Het was dus 2003… Vier jaar alweer. Al vier jaar bemoeit ze zich niet meer met de inrichting van het huis, wacht ze niet meer op Schiphol na een vakantie, heeft ze geen zin meer om een bakkie te komen doen (‘kom jij maar eens hierheen!’), kan ik ‘r niet meer blij maken met een bos rozen. Het blijft een dag om bij stil te staan, om nog eens extra aan ‘r te denken. Een dag voor de herinnering aan hoe het was, een dag voor mezelf en voor haar.
Voor altijd jong
Soms zie ik bejaarde mensen. De één nog actief, de ander vermoeid en weer een ander weet niet meer van de wereld om hem of haar heen. De kinderen komen op bezoek. Met de kleinkinderen. Opa wacht al op ze bij het station. Of gewoon bij de deur. Koekjes en snoepjes en andere verwennerijen. De levendigheid van de kleinkinderen is ze eigenlijk iets te veel, maar ze zetten door, uitrusten doen ze morgen wel. Want wat kun je nog als je zo oud bent?
En soms komen de kinderen niet. Soms is er ruzie en komen ze niet meer bij elkaar over de vloer. Of hebben de kinderen het te druk en eigenlijk geen tijd. Te druk met hun carrière, huis, vakanties en de crèche. Daar zitten die oudjes dan. Te wachten. Een heel leven lang in het teken van de kinderen. Of misschien ook wel weer niet. Misschien waren ze nooit lief en oogsten ze nu wat ze gezaaid hebben?
En zo gaan mijn gedachtenspinsels van tijd tot tijd.
En ik kan mezelf er niet goed in (ver)plaatsen.
Want mijn ouders kunnen die leeftijd nooit meer bereiken.
Morgen zou zij 62 zijn geworden.
Schrijven
Zij is sterk; ze zegt resoluut tegen de arts dat ze niet langer in het ziekenhuis wenst te blijven en dat ze direct naar huis wil. De arts belooft haar zijn best hiervoor te doen. Niet goed wetend wat we met de situatie aan moeten, bijten we ons vast in het enige waarin we denken nog invloed te hebben: haar naar huis krijgen. We hebben de dag erop een gesprek met een liaisonverpleegkundige die ‘alles gaat regelen’.
Een rare week volgt. Iedere ochtend om negen uur bel ik haar op in het ziekenhuis. Ze wacht op die telefoontjes. Iedere middag wordt ze overladen met bezoek. Veel kennissen, vrienden en familieleden. En ze is dan beresterk. Ze maakt het haar bezoek gemakkelijk door direct over haar situatie te beginnen: “Tis kut met peren, maar er is niets aan te doen. We moeten er maar het beste ervan maken en niet bij de pakken neerzitten. Maar vertel eens: hoe is het nu met jou?”. En zo breekt ze het ijs voor iedereen die komt.
Fysiek gaat het steeds slechter. En dat zien alleen wij van dichtbij; degenen die erbij zijn als ze moet plassen, als ze toegeeft aan de pijn en de misselijkheid. Bij ons is het veilig, bij ons kan ze kwetsbaar zijn. De misselijkheid is enorm en het lijkt of de misselijkheid en de pijn elkaar versterken. Eten gaat bijna niet meer. Ook het vele bezoek gaat haar opbreken. Het zuigt de energie uit haar. Juist omdat ze het voor de ander zo gemakkelijk wil maken, kost het haar zo veel. Als ’s avonds het bezoek weg is, laten wij ons nog niet wegsturen. Inmiddels is er een ongeschreven afspraak dat wij langer blijven en haar op ons gemak verzorgen; even lekker haar bed opmaken, een schone ‘jama’ aan, een vers kussensloopje en even haar billen smeren. We maken grapjes. Terwijl ze bij pa om zijn nek hangt, omdat ze niet goed meer kan staan, geven wij haar zachte tikken op haar billen. “Goed voor de doorbloeding!”, roepen we. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Dat ze twee maanden terug nog gewoon aan het werk was, bestaat niet meer in onze hersenen.
Ik heb ooit het plan opgevat om te schrijven. Over die periode. Over hoe het ging, wat we voelden, wat het met ons deed. En ik schreef. Vanaf het moment dat het mis ging tot het moment dat ze thuis kwam. Want over de periode daarna lukt het gewoon steeds niet om iets op papier te zetten. Of dat dat nou komt omdat mijn beleving van die periode zo intens was? Of misschien omdat er over denken zeer doet? Of wellicht omdat de details langzaam maar zeker vervagen? Ik weet het niet. Van tijd tot tijd duik ik wel in het document dat ik gemaakt heb. Vooralsnog is dat niet meer dan een samenvatting van de gebeurtenissen uit die tijd. En als ik daar dan weer stukjes van gelezen heb, vergaat me opnieuw de moed om verder te schrijven. Toch…ooit zal het er van komen.