LXV
Waar ben je toch, Matilde? Ik bespeurde
hieronder, tussen das en hart, en boven
een soort weemoedigheid tussen mijn ribben:
dat kwam omdat jij plots afwezig was.
Ik miste van jouw energie het licht,
keek rond terwijl de hoop in mij verteerde,
keek naar hoe leeg een huis is zonder jou,
waarin niets rest dan ramen vol tragiek.
In pure zwijgzaamheid luistert het dak
naar oude regens die ontbladerd vallen,
naar veren, naar wat nacht gevangennam:
zo wacht ik op je als een eenzaam huis
tot jij weer komt, mij ziet en mij bewoont.
Want anders doet het pijn in al mijn ramen.
Pablo Neruda, uit: ‘Honderd liefdessonnetten’ (Prometheus 2003). Vertaling: Catharina Blaauwendraad
Een schoolvriendje schreef eens een gedichtje, hij was toen dertien, “Mathilde, ik wou dat je wilde”