Ik schreef al eerder over haar. Mijn Buuffie. Sinds een jaar of 14 wonen we in elkaars buurt. Niet naast elkaar, maar dicht bij elkaar. Ik kom nog uit een tijd waarin de hele straat buurvrouw en buurman genoemd werden. Ze is dus gewoon mijn buurvrouw. Ook al woont ze formeel schuin achter ons. Ze hebben weinig aansluiting met de rest van de buurt. Het accordeert gewoon niet, waar zij vandaan komen verschilt blijkbaar teveel met waar de anderen vandaan komen. Al 14 jaar niet.
Ik heb geen last van rangen en standen. Erger nog, ik ben er wars van. In z’n blote kont ziet ieder mens er uiteindelijk hetzelfde uit en daarvan heb ik er genoeg gezien toen ik nog verpleegkundige was en er zelfs nog een ‘klasse’-afdeling bestond. De aanvullend verzekerden kregen daar roomboter in plaats van margarine op hun brood. En maximaal een tweepersoonskamer in plaats van met z’n achten op een zaaltje.
Het contact met hen werd ingegeven door de buurman. “Wat zijn dat voor bloemen in jullie heg?” “Passiebloemen”, antwoordde ik. “Oh”, grapte hij, “vandaar dat ik ze niet ken. Passie kennen wij al lang niet meer!” Daarna kwam er kater Karel. Karel kwam bij ons aanlopen en vertrok na enige tijd naar hen. Bij hen was het blijkbaar beter. Toen was er de hond die niet wilde luisteren en steeds ontsnapte. Als niets meer hielp, belden ze bij mij aan en als een wonder: als ik ‘m riep, kwam hij wel naar mij toe.
Toen ineens het bericht dat de hond weg moest. Ze was ziek en te moe om nog met hem uit te gaan: longkanker en geopereerd, bestralingen en chemo volgden. Het ging, afgezien van wat complicaties, weer een tijdje goed tot het volgende nare bericht: uitzaaiingen in het hoofd met alle problemen die daarbij horen. Met enige regelmaat ging ik even bij hen langs, vragen hoe het nou ging. Even een bosje rozen brengen. En altijd zei ze: ik kom gauw een bakkie bij je doen zodra het weer gaat.
De afgelopen maanden reden ambulances en auto’s van de dokterspost af en aan. Toch weer tumoren in de longen en de lever die opspeelde. Op tweede kerstdag ging ze opnieuw het ziekenhuis in. Elke week ga ik even bij haar aan. De eerste keer met een klein vaasje met een roos en ik ververs ‘m iedere week. Gewoon, één roos. Vorige week zei ze, zo ziek als ze was: “Ik zeg toch steeds dat ik een bakkie bij je kom doen, maar dat zeg ik niet meer hoor. Ik geloof niet dat het er op korte termijn van gaat komen, dus ik zeg het maar niet meer”.
Vanmiddag stond ineens haar kleindochter van 8 jaar voor m’n raam. Ze wist blijkbaar waar ik woonde (net zo verbaasd was ik vorige week dat die kleine dame mijn naam kende). Met twee vriendjes, ze waren aan het sleeën. Dat het niet goed ging met oma, dat ze haar in slaap gingen brengen. Dat ze dan wel dood zou gaan. Maar dat ik nog wel langs mocht komen. Vandaag dan, want anders zou ze slapen. En dat oma had gezegd dat ze begraven wilde worden. En dat haar pappa erg verdrietig is. En dat opa voorlopig bij oma in het ziekenhuis zou blijven.
Met een nieuwe verse roos ging ik vanavond naar het ziekenhuis. Zuslief was de vorige keer al mee en nu ook. Op de afdeling werden we direct naar de familiekamer gedirigeerd. Buuf ging aan de morfine en de dormicum en moest in alle rust in slaap vallen. Op naar het eind. Er was verbazing alom dat ik er was. Ze waren namelijk al de hele dag in het ziekenhuis en toen het besluit genomen was om Buuf te laten slapen wilden ze mij informeren, maar wisten alleen m’n huisnummer en voornaam. Bij 1850 wilden ze daarmee niet ons telefoonnummer geven. Een andere oplossing om mij te waarschuwen konden ze zo gauw niet bedenken. Kleindochter had het gesprek met 1850 meegekregen en was ’s middags spontaan, zonder dat iemand het wist, mij komen waarschuwen. Haar pappa en mamma werden, toen wij binnenstapten en ik vertelde dat ik was geïnformeerd door hun dochter, ineens geconfronteerd met de volwassenheid van dat kleine meisje, die mij op een kinderlijk simpele manier wel wist te bereiken en te informeren. Ontroerend.
Toen Buuf diep in slaap was, zijn we heel zacht haar kamer ingelopen. Ik heb een nieuwe verse roos op haar nachtkastje gezet. Het was een witte dit keer. Buuf’s ademhaling was diep en onregelmatig, slangen in haar lijf en rode blossen op haar wangen van de koorts. Ik denk dat dit de laatste roos was die ik op haar ziekenhuisnachtkastje heb gezet.
Dag Buuffie, ik denk aan je terwijl jij met het laatste stukje van je reis bezig bent.