Zuster!
Het ziekenhuis heeft mij pijn gedaan. Emotioneel. Of misschien ik mezelf met dat werk. Ik legde de lat te hoog, voelde me verantwoordelijk en kon niet leven met de keuzes die de organisatie -zowel op afdelingsniveau als op ziekenhuisniveau- maakte. Het deed me pijn. Omdat ik vond dat ik goed was in het werk, maar het niet aankon. De patiënten waren blij met me en ik had het idee dat ik oog had voor die kleine dingetjes: even hun kussen opkloppen en verschonen, even de boel de boel laten en op de rand van het bed gaan zitten, “Hoe is ’t nou?” Lekker een beetje tutten en maken dat ze zich -ondanks de behandeling- gewaardeerd en vooral mens voelden.
Maar toch waren de beslissingen in het werk zwaar. Erg zwaar. En de verantwoordelijkheid groot. Een afdeling met 45 patiënten ’s avonds draaiend houden als derdejaars, met een leerling en een uitzendkracht…nee, dat ging me niet in de koude kleren zitten. Mijn rug was niet glad genoeg. Ik moest oppassen er niet aan onderdoor te gaan. Het woord burnout was nog niet uitgevonden geloof ik en een uitkering aanvragen kwam écht niet in me op, maar dat terzijde 😉 Er was maar één oplossing: ander werk. Aldus geschiedde. Ik denk ook niet veel terug aan die tijd. Meestal omdat het gewoon nog steeds een beetje pijn doet.
Vorige week stapte B. mijn kamer in. Zomaar. ‘Ik ken jou’, dacht ik. En toen ik me voorstelde, herhaalde hij mijn naam en zei: “D’r zijn er maar weinig met die voornaam, dus ik vergeet je niet zo gauw.’ Zijn vrouw, met wie ik nooit gewerkt heb, kende mij zelfs ook. Van de verhalen uit nota bene zijn leerlingentijd. Over hoeveel plezier we er hadden.
Derdejaars leerling-verpleegkundige was ik. En dat betekende dat ik de jongerejaars moest begeleiden: ‘leerlingbegeleiding’. Zij moesten hun punten halen en ik ook op dat onderdeel. Dat was hard werken en de verantwoordelijkheid overdragen. Voor zover als dat mogelijk was. Ik vond zelf dat ik met mijn achttien jaar veel te veel verantwoordelijkheid te dragen kreeg. Dus ik probeerde later ‘mijn leerlingen’ daar goed op voor te bereiden. De afdeling Oncologie, niet altijd even gemakkelijk. Maar ondanks dat was de sfeer er goed. Er moest gelachen worden en er zouden bloemen staan. Niemand is immers gebaat bij een depri stemming. B. was één van ‘mijn’ leerlingen. Leergierig, fijn en vriendelijk. De patiënten waren blij met hem en hij wist van aanpakken. Lekker om mee te werken en heerlijk om mee te lachen. Een geintje moest kunnen en zeker in mijn dienst werd daar tijd voor gemaakt.
Ik was blij verrast. Daar zat B. Met zijn vrouw. Hij is ook weg uit het ziekenhuis; zit nu bij de ambulance. Het is al zo lang geleden. 86B was mijn opleidingsgroep (jaja, 1986, de slimmeriken onder u weten nu zeker dat ik geen 29 meer ben!) en B. zat in 89A. Op zijn vraag of ik het vervelend vond dat ik nu met hen aan de slag moet, terwijl we elkaar kennen, zei ik: “Als jullie er geen problemen mee hebben, dan heb ik die ook niet”. En dat is ook zo, al moet ik eerlijk bekennen dat de confrontatie met die tijd me wel weer stiekem bezig houdt.