Vijf uur ’s middags, het werk of de school gaat uit. En allemaal weten we niet hoe snel we bij baas weg moeten komen. Gauw naar huis, naar school, sporten, eten of naar welke andere tijdsinvulling dan ook. Haast, dat hebben we allemaal. Snel naar de metro, rennen naar de tram, misschien halen we de trein nog wel. Niets en niemand ontziend.
Ook dat echtpaar niet. Samen tellen ze bijna tweehonderd jaar. Zijn gezicht heeft geen kleur meer, zijn huid is bijna transparant. De groeven in zijn gezicht meten wel een centimeter diep. Ik gok dat ze bij het Erasmus Medisch Centrum vandaan komen. Zij staat daar fier met de seniorenstrippenkaarten in haar hand, maar kan de stempelautomaat niet vinden. Het is ook allemaal niet gemakkelijk nu er in de metro van Rotterdam allemaal van die toegangspoortjes zijn en/of komen. Glazen wanden, toegangspoorten en een stroom van mensen die niet opletten. Schouder tegen schouder, een knal van een slingerende tas. En ook ik loop flink door. Ik zie op het bord dat mijn metro er elk moment aan kan komen.
Ik ben al tien meter aan ze voorbij gelopen als ik me ineens bewust wordt van hun aanwezigheid en van dat kleine beetje paniek dat ze uitstralen. Tegen de stroom mensen in loop ik terug. Wat kan mij die metro ook schelen? Over tien minuten komt er weer één. Ik vraag hen of ze hulp nodig hebben en ik wijs hen waar ze de strippenkaart kunnen afstempelen. Zij vraagt me of ik het wil doen. Natuurlijk doe ik het en ondertussen probeer ik me te verplaatsen in hun situatie. Ik stel me voor: oud en misschien ziek, niet zo goed ter been en onzeker over wat er om hen heen gebeurt. Een leven lang hard gewerkt, kinderen opgevoed, geknokt voor voorzieningen. En dan rent het leven hen letterlijk voorbij, zonder erg in hen te hebben. Een melancholiek gevoel overvalt me. En tegelijkertijd hoop ik dat het ondanks alles heel fijn voor ze is dat ze nog samen zijn. En als ik de strippenkaarten teruggeef ontvang ik van beiden een intens dankbare blik en een zacht “dank je wel”.