Verwarmen deden we ons vroeger aan de kachel die beneden stond. Op de slaapkamers was het altijd koud. Als het tijd was om naar bed te gaan, dan sprong ik mijn bed in (want je wist nooit wat er onder je bed op de loer lag) en stopte zij me in. Zo strak dat ik me bijna niet kon omdraaien. Ik lag op mijn rug en aan weerskanten van mijn hoofd lagen mijn poppen. Aan weerskanten ja, want ‘als er dan een enge man kwam’, dan zou íe eerst mijn poppen te grazen nemen en niet mij.
Eén enkele keer was ik écht bang. Ik lag in het donker te wachten tot ik in slaap viel en vloog over onbekende werelden met mijn denkbeeldige vriendje. Ineens hoorde ik het piepende geluid van mijn slaapkamerdeur. Aandachtig keek ik naar de deur, maar ik kon geen beweging ontdekken, terwijl het geluid maar doorging. Het zweet brak me uit. Wat was er nou met die deur? Wat duwde er tegen de deur? Of bewoog de deur misschien vanzelf? Misschien wilden geesten wel mijn slaapkamer in!
Hoewel het licht op de overloop scheen kon ik geen schaduw onder de drempel ontdekken. Ik durfde niet te roepen. Wie weet wat die geesten zouden doen als ik riep. Ik moest ze verrassen, dat was het, dan zouden ze wel schrikken en weggaan! Ik sprong mijn bed uit en rukte met verstokte adem de deur open. Miiaaauw! Daar zat Gompie. Onze kat. Ze wilde naar binnen.