Je kon het niet meer zeggen. Misschien waren de woorden kwijt of door de war. Misschien kon je er niet bij. Of misschien wist je niet meer hoe ze eruit moesten. Zingen ging nog wel. Maar zong je ook wat je bedoelde? Of ging dat ook allemaal door de war? “Ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je!”, zong je. En je zong steeds luider. Alsof je dacht dat ik je niet begreep. Wanhopig keek je me aan en ik las angst in je ogen. Ik boog mijn hoofd naar je en keek je doordringend aan. Ik zei: “En ik hou ook van jou”.